5 Philip Henry Mij zal niets ontbreken Achttien preken s DEN HERTOG – HOUTEN
6 Oorspronkelijke uitgave: Eighteen Sermons by the Rev. Philip Henry, A.M. London 1816. Voor het eerst uit het Engels vertaald door N.A. Eikelenboom. Omslagillustratie: Alphonse Stengelin, Landschap in Drenthe, ca. 1875 (Rijksmuseum) © 2022 Den Hertog B.V. Houten ISBN 978 90 331 3147 9 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
7 Inhoud Ten geleide . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 1. De Heere mijn Herder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 Psalm 23:1: ‘De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken.’ 2. De onwil om tegen God te zondigen . . . . . . . . . . . . 24 Genesis 39:9: ‘Hoe zou ik dan dit een zo groot kwaad doen en zondi- gen tegen God?’ 3. Een brief van de trouwe en waarachtige Getuige . . . . . 46 Openbaring 3:14-17: ‘En schrijf aan den engel van de gemeente der Laodicenzen: Dit zegt de Amen, de trouwe en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods: Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet; och, of gij koud waart of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen. Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt.’ 4. Uw weg was in de zee . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60 Psalm 77:20: ‘Uw weg was in de zee, en Uw pad in grote wateren, en Uw voetstappen werden niet bekend.’ 5. Een plaats voor het woord van Christus . . . . . . . . . 71 Johannes 8:37: ‘Maar gij zoekt Mij te doden, want Mijn woord heeft in u geen plaats.’ 6. Leven door het geloof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89 Galaten 2:20: ‘En hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods.’
8 7. Gebedsonderwijs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98 Lukas 11:1: ‘En het geschiedde, toen Hij in een zekere plaats was biddende, als Hij ophield, dat een van Zijn discipelen tot Hem zeide: Heere, leer ons bidden, gelijk ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft.’ 8. In zware strijd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111 Lukas 22:44: ‘En in zwaren strijd zijnde, bad Hij te ernstiger.’ 9. De zaligheid van onze ziel . . . . . . . . . . . . . . . . . 121 1 Petrus 1:9: ‘Verkrijgende het einde uws geloofs, namelijk de zaligheid der zielen.’ 10. Een Goddelijke opdracht . . . . . . . . . . . . . . . . . 130 Ezechiël 16:2: ‘Mensenkind, maak Jeruzalem haar gruwelen bekend.’ 11. Gods roepstem niet gehoord . . . . . . . . . . . . . . . 141 Zefanja 3:2: ‘Zij hoort naar de stem niet, zij neemt de tucht niet aan; zij vertrouwt niet op den Heere; tot haar God nadert zij niet.’ 12. De kastijding verworpen. . . . . . . . . . . . . . . . . . 152 Zefanja 3:2m: ‘Zij neemt de tucht niet aan.’ 13. De Heere niet vertrouwd . . . . . . . . . . . . . . . . . 164 Zefanja 3:2m: ‘Zij vertrouwt niet op den Heere.’ 14. Zalige armen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176 Mattheüs 5:3: ‘Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.’ 15. De schat in aarden vaten. . . . . . . . . . . . . . . . . . 188 2 Korinthe 4:7: ‘Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons.’
9 16. De plicht om God te dienen. . . . . . . . . . . . . . . . 203 2 Kronieken 30:8: ‘...en dient den Heere uwGod; zo zal de hitte Zijns toorns van u afkeren.’ 17. De dag van het Evangelie . . . . . . . . . . . . . . . . 213 Romeinen 13:13: ‘Laat ons, als in den dag, eerlijk wandelen, niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid.’ 18. Geloof en deugd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 224 2 Petrus 1:5: ‘Voegt bij uw geloof deugd.’
10
11 Ten geleide Philip Henry werd in Londen geboren op 24 augustus 1631. Zijn universitaire opleiding in de theologie begon hij in 1648 in Oxford, en rondde die in 1652 af. Hij hield zijn eerste preek op 9 januari 1653 in South Hinksey, Oxfordshire. In hetzelfde jaar kwam hij in dienst van de rechter John Puleston. Hij werd de leermeester van diens zonen. Ook werd hij predikant in de kapel van Worthenbury in hetzelfde graafschap. Philip trouwde op 26 april 1660 met Katharine Matthews. Uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren. Het tweede kind was Matthew, die grote bekendheid verkreeg door zijn omvangrijke commentaar op de Bijbel. Philip Henry leefde in een zeer bewogen tijd. Er was veel onrust, niet alleen in de staat, maar ook in de kerk. Aan de kerk werd in 1662 de Act of Uniformity, de Wet op de Eenvormigheid, opgelegd. Predikanten werden daarbij verplicht de bisschoppelijke structuur van de kerk te aanvaarden en zich ook te voegen naar de liturgische regels. Wie weigerde, werd ontslagen of zelfs vervolgd. Niet minder dan tweeduizend predikanten werden door de maatregelen van de kerkelijke overheid getroffen. Ook Philip weigerde aan de nieuwe eisen te voldoen. Hij verliet Worthenbury en vestigde zich op het landgoed Broad Oak, Flintshire, Londen. Zijn vrouw kwam daar vandaan. Van hieruit heeft hij jarenlang, vaak onder moeilijke omstandigheden het Woord verkondigd. Ook voltrokken er zich grote rampen, zoals de pest in Londen in 1665. De stad werd een jaar later ook nog getroffen door een grote brand. Verademing kwam er toen in het jaar 1688 de Nederlandse stadhouder Willem III een einde maakte aan het bewind van zijn schoonvader,
12 Jacobus II. De kerken kregen in 1689 hun vrijheid: het was de Glorious Revolution. Philip Henry bleef vanuit zijn woonplaats Broad Oak het Evangelie verkondigen. Deze achttien preken van Philip Henry verschijnen voor het eerst in het Nederlands. Ze zijn aan manuscripten ontleend. Veel aandacht wordt geschonken aan de moeilijkheden waarin Gods kinderen op hun reis naar het vaderland dat boven is te maken krijgen. In zijn preken blijft Henry dicht bij de Bijbeltekst; hij geeft er een duidelijke en eenvoudige verklaring van. Hij vergelijkt uitvoerig Schrift met Schrift en past de inhoud helder, vermanend en vertroostend toe. Moge de Heere de woorden van overlang geschreven en gesproken, en nu in onze taal overgebracht, zegenen, velen erdoor leiden, vermanen en vertroosten. Woerden, najaar 2021 N.A. Eikelenboom
13 – 1 – De Heere mijn Herder Preek gehouden op 13 januari 1657 De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Psalm 23:1 In deze woorden worden ons twee dingen voorgehouden. Ten eerste. Een liefelijke betrekking tussen een oprecht gelovige en Zijn God: ‘De Heere is mijn Herder.’ Ten tweede. De vertroostende toepassing die het geloof bij deze betrekking maakt. Als het zo is: ‘Mij zal niets ontbreken.’ Let van hieruit in het algemeen op het volgende. In welke betrekking een gelovige ook maar tot God staat: hij mag zich dan verzekeren van al het goede dat die betrekking in zich heeft. Is Hij uwVader en bent u Zijn kind? Wees er dan van verzekerd dat Hij voor u zal zorgen, medelijden met u zal hebben en u zal sparen. Is Hij uw Meester, en bent u Zijn dienaar? Wees ervan verzekerd dat Hij u voor al uw werk en moeite van de liefde die u aan Zijn Naam hebt betoond, zal belonen. Is Hij uw Man, en bent u aan Hem getrouwd? Wees ervan verzekerd dat Hij u bemint en behagen in u schept. Is Hij uw Herder, en bent u een van Zijn schapen? Wees ervan verzekerd dat het u aan niets zal ontbreken. ‘De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken.’ Door één stelling aan deze twee toe te voegen, zal er een volledige sluitrede worden gevormd. En dus: zij van wie de Heere de Herder is, zullen geen gebrek hebben: De Heere is mijn Herder, daarom zal het mij aan niets ontbreken. Ik zal de hoofdterm bij wijze van leerstelling bewijzen in de preek die nu volgt, en in de toepassing erop wijzen hoe de toe-eigening moet plaatsvinden, en hoe de gevolgtrekking tot vertroosting van de gelovigen gemaakt moet worden.
14 De leerstelling: Zij van wie de Heere de Herder is, zullen geen gebrek hebben. ‘Vreest den Heere, gij Zijn heiligen; want die Hem vrezen, hebben geen gebrek’ (Ps. 34:10). Waar is de man die God vreest, die kan zeggen, en in waarheid kan zeggen dat hem niets ontbreekt? ‘Die den Heere zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed’ (vs. 11); aan niets dat werkelijk, geestelijk goed is. Veel dingen schijnen ons goed te zijn, die dat in werkelijkheid niet zijn. De Heere weet dit. Zij die de Heere vrezen, merken dat hun verlangens bekoelen en zich matigen. In deze zin dorsten zij niet meer. Hun zal niets ontbreken. Het zal hun niet aan bescherming ontbreken. Eén belangrijk deel van de zorg van een herder is, dat zijn schapen in veiligheid mogen zijn. Zij zijn van nature heel vreesachtige schepselen; ze hebben vele vijanden, en bovendien zijn ze heel zwak. Gods volk in de wereld is als een kudde schapen die omringd is door honden en wolven. Hier is evenwel hun voorrecht: de Heere heeft hun verdediging op Zich genomen. Dat is ten opzichte van uitwendige dingen: hun persoon, bezit, betrekkingen, al hun belangen. ‘En ook uw haren des hoofds zijn alle geteld. Vreest dan niet; gij gaat vele musjes te boven.’ De meest zorgzame herder die er is, weet niet hoeveel lokken wol er op elk van zijn schapen is. Veel ervan wordt misschien door honden van hen afgescheurd, en veel door stekels en doornstruiken, waar ze niets aan kunnen doen. Maar onze Herder in de hemel zal ons beschutten, ja zelfs de haren op ons hoofd. Dat geldt ook voor hun bezit. De duivel zei tot God toen het over Job ging: ‘Hebt Gij niet een betuining gemaakt voor hem en voor zijn huis en voor al wat hij heeft rondom?’ ‘Rondom’, niet alleen maar aan één kant. Maar een heg kan verscheurd en doorbroken worden. ‘Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzo is de Heere rondom Zijn volk, van nu aan tot in der eeuwigheid.’ Een muur van heuvels. Maar de hoogste bergen die
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==